Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dan zult gij roepen, en de HEERE [35]zal antwoorden; gij zult schreeuwen, en Hij zal zeggen: Ziet, [hier] ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet [36]het juk, [37]het uitsteken des vingers, en [38]het spreken [39]der ongerechtigheid; 35. Dat is, Hij zal u verhoren. 36. Zie boven vs.6. 37. Dat is, het dreigen, als gij iemand met den vinger dreigt, of als gij met het opsteken van den vinger of het opheffen van de vuist te kennen geeft het voornemen, dat gij hebt om uw geweld in het werk te stellen. 38. Te weten als gij uwen naaste scheldt of smaadt. 39. Of, ondeugd, ijdelheid.